Het Prinsenkasteel
Nadat de burcht op de Borgtberg afgebrand was tijdens de Grimbergse oorlog
(1141-1159), trokken de Heren van Grimbergen op de plaats genaamd "Boksem", zo'n
600 m zuidwaarts van het dorpscentrum en de abdij, een nieuwe verblijfplaats op.
Dit gebeurde waarschijnlijk op het einde van de 13de of in de 14de eeuw, daar er
in de 13de eeuw geen akten werden ondertekend op het kasteel te Grimbergen. Ook
deze burcht werd na belegering in 1488 door Maximiliaan van Oostenrijk en in
1489 door Hertog Albert van Saksen tot op de funderingen afgebroken. Op het
einde van de 15de eeuw werd met de heropbouw gestart, mogelijk op de oude
funderingen (zie Gramaye, 1606). Het kaartboek van de abdij (1699) en de
kopergravure van Sanderus (1727), tonen een omwald kasteel aan de noordzijde
voorafgegaan door een eveneens omwald neerhof.
In 1610 verbouwde Jacques van Bergen - Glymes de burcht tot een "huis van
Plaisantie" met bijhorende lusttuin. Tien jaar later kocht hij 23 bunder land
aan op het kerkveld om het bos uit te breiden. Mogelijk werd ook in dat kader
het neerhof verlaten en nieuwe dienstgebouwen opgetrokken ten zuiden van het
kasteel, buiten de omwalling. De tekening van C. Huyghens jr. (1676); de gravure
van Harrewijn (1696) en het kaartboek van de abdij (1699) tonen het toenmalige
kasteeldomein in al zijn glorie. Het noord-zuid uitgelengd territorium was
vanuit het dorp te bereiken via een dubbele dreef die ter hoogte van het neerhof
een korte haakse aftakking kreeg. In het verlengde lag de semi-gesloten hoeve,
rechts ervan een aan drie zijde gesloten voortuin, gevolgde door het omwalde
opper- en neerhof. Ten westen van de hoeve, de voortuin en het opperhof was een
renaissance tuin aangelegd afgeboord door een dreef die noordwaarts doorliep en
uitmondde in een rechthoekig parkje.
Het waterkasteel was te bereiken langs een zuidelijke, gedeeltelijk stenen
boogbrug die leidde naar een monumentale toegangspoort geflankeerd door ronde
torentjes en langs een westelijke toegangsbrug geflankeerd door obelisken die
leidde naar de poortdonjon.
Het kasteel bestond uit een groot aantal volumes onder zadel- en tentdaken
waaronder een donjon, meerdere torens en aan de oostzijde een kapel. De donjon
en de ronde noordwestelijke hoektoren hadden een spits tentdak met
verschillende dakkapellen bekroond door een bol. Tijdens de Oostenrijkse
Successieoorlog (1740-1748) werd het interieur van het Prinsenkasteel door eigen
troepen vernield, terwijl het in 1745 zwaar te lijden had van de Franse
kanonnen. Nog in hetzelfde jaar (zie verdwenen gevelsteen) liet graaf
Louis-Joseph d'Albert de Luynes "réparations de nécessité et de plaisir" aan het
exterieur en interieur uitvoeren alsook de tuinen volledig heraanleggen. De
nicht van zijn vrouw, Maximilienne-Thérèse d'Oignies, gravin van Coupigny, liet
circa 1770 nogmaals verfraaiingswerken uitvoeren. De tuinaanleg kan vrij
gedetailleerd gereconstrueerd worden op basis van een anonieme, ingekleurde
tekening van circa 1770 en de kaart van Ferraris van 1771-1778. Het kasteel was
gelegen in een grote, omringende Franse tuin, waarbij het voormalige omwalde
neerhof, nog weergegeven door Sanderus in 1727, volledig was vervangen door een
waterpartij, gevolgd door een tweede, haakse geometrische vijver. De tuin
grensde tot aan de Prinsendreef.
Aan de hand van oude prentkaarten en foto's zag het kasteel er rond de
eeuwwisseling als volgt uit: een complex geheel van volumes met kalkzandstenen
paramenten onder leien bedaking, U-vormig geschikt rond een binnenplaats. In de
zuidwestelijke hoek de donjon; in de noordwestelijke hoek een ronde hoektoren,
echter losstaand van het meest noordelijke volume, en in de noordoostelijke hoek
een vierkante hoektoren. De binnenkoergevels, opgebouwd volgens een strak
schema, werden horizontaal geleed door twee geprofileerde waterlijsten en op de
begane grond door een rondboogarcade met trapeziumvormige sluitstenen. De
rondboogdeur met gedecoreerde sluitsteen (met wapenschild?) werd bekroond door
een deurvenster met balkon en geflankeerd door gevelhoge pilasters.
In 1907 vonden restauratiewerken plaats onder leiding van architect Pierre
Langerock (Leuven). In 1944 staken Duitse soldaten bij hun terugtocht het
kasteel in brand. De resten van het Prinsenkasteel takelden onder invloed van
weer, wind, begroeiing en plunderaars steeds verder af tot de huidige ruïne. In
1996-1997 werden onder leiding van architect P. Dom (Grimbergen) de donjon
gerestaureerd en de ruïne geconsolideerd.
Ruïne van een laatmiddeleeuwse waterburcht op een rechthoekig burchteiland
omgeven door een brede, quasi vierkante slotgracht en toegankelijk via een
vernieuwde brug aan de zuidkant. Van de burcht bleef slechts het noordwestelijke
gedeelte bewaard, opklimmend tot het einde van de 15de eeuw, mogelijk met behoud
van de 13de-eeuwse fundamenten: in de zuidwestelijke hoek de gerestaureerde,
vier bouwlagen hoge donjon door een weermuur van drie traveeën en twee bouwlagen
verbonden met een drie bouwlagen hoge ronde hoektoren in de noordwestelijke
hoek. Ten oosten van deze constructie nog enkele muurresten van het voornamelijk
17de- en 18de-eeuwse kasteel (zie jaarstenen). Het gehele complex werd
opgetrokken in baksteen en van een lokaal gewonnen kalkzandstenen parament
voorzien.
De 15de-eeuwse donjon, die zowel als hoektoren en poortdonjon dienst deed, werd
opgetrokken op een vierkantige plattegrond met afgeronde noordwestelijke en
zuidwestelijke hoek. Verankerde bakstenen constructie met een kalkzandstenen
parament van vier bouwlagen onder plat dak met piramidevormige zinken koepeltje.
De westzijde is voorzien van twee smalle steunberen uitlopend op een getrapt
bovenstuk. Overwegend kleine rechthoekige venstertjes onder geprofileerde latei,
met uitzondering van twee bolkozijn en een kloostervenster ter hoogte van de
tweede bouwlaag en een westelijk roosvenster met uurwerkplaat (18de eeuw?) op
het bovenste niveau. Aangepaste rechthoekige toegang aan de waterzijde
voorafgegaan door een recente valbrug; spitsboogpoort aan de koerzijde
geflankeerd door een klein rechthoekig deurtje dat rechtstreeks toegang geeft
tot de spiltrap.
Interieur. Met uitzondering van de vierkante begane grond hebben de overige
niveaus een onregelmatig grondplan, toegankelijk via de (vernieuwde) houten
spiltrap ingewerkt in de noordoostelijke hoek. Alle niveaus hebben een vernieuwd
houten plafond. Op het poortniveau zijn een viertal bouwfasen te onderscheiden,
voornamelijk uit de 17de eeuw. Het grootste deel van het metselwerk en de beide
poortdoorgangen (aan de waterzijde bestaande uit een spitsboog, valheksleuf en
twee korfbogen) resten nog van fase 1. Het binnenparament van de traptoren is
mogelijk van fase 2. Tijdens fase 3 werd van de doorgang een overwelfde kamer
gemaakt waarbij een kruisribgewelf, heden verdwenen, en twee vensters werden
aangebracht, onder andere een kruisvenster in de poort aan de waterkant (zie
gravure door Lauters, 1841), heden een deur. De segmentboognis in de noordgevel
en de huidige toegang tot de traptoren dateren van fase 4. Ter hoogte van de
tweede bouwlaag zijn de vensteropeningen en -banken, de schouw en de
kalkzandstenen deuromlijsting met consooltjes eveneens het resultaat van een
latere verbouwing. Het residentiële niveau bleef zo goed als intact, met een
schouw met geprofileerde haardwangen en gebeeldhouwde hoofden, de
vensteropeningen met zitbankjes en lampnissen, de weergang en de doorgang naar
de latrine. Op de vierde bouwlaag werden alle vensteropeningen vergroot en de
vensterbankjes op één na verwijderd. De gedichte duivennesten in het
baksteenmetselwerk dateren van de Duitse bezetting.
De spiltrap geeft toegang tot alle niveaus en twee latrines, respectievelijk
gesitueerd tussen de eerste en de tweede bouwlaag en ter hoogte van de derde
bouwlaag. De zichtbare resten van het U-vormig kasteel bestaan uit overwegend
muurresten van twee bouwlagen met rechthoekige en rondboogvormige muuropeningen.
Voorgevel aan de binnenplaats met rondboogpoort, imposten, geprofileerde
boogstenen en een versierde sluitsteen, vermoedelijk met wapenschild. De
gecementeerde omlijstingen dateren van 1907. Er zijn nog sporen van
binnenafwerking, onder meer beschilderd en geprofileerd pleisterwerk, een
geprofileerde arduinen schouwwang, een moerbalkconsole met renaissance motieven,
sporen van geprofileerde gewelfribben enz.
De kelders zijn niet toegankelijk maar gekend aan de hand van oude foto's. Twee
korte arduinen pilasters met verheven schilden, onder meer één met de initialen
"IDB" (Jacques van Bergen) verbonden door vlechtwerk en bekroond door het
ingekerfd jaartal "1610", die het tongewelf schraagden, werden verwijderd en
hergebruikt bij de nieuwe toegangsbrug. Er zijn minstens twee schouwen: één
kleine waarvan de schouwwangen een gotische profilering hebben en één grote
haard met vooruitspringende schouwboezem gedragen door twee gedrongen
gerecupereerde pijlers op een veelhoekige sokkel met braganzateen, een motief
uit de Spaanse manuelstijl, voorkomend op het einde van de 15de en het begin van
de 16de eeuw (dit motief ziet men ook in de arcade van Guldendal)
(bron: Marjolein van Damme, Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed)
|