Het Lintkasteel
Lintkasteelstraat
"Het Lintkasteel" ligt in een landelijk domein ten noorden van de dorpskern,
nabij de grens met Beigem. Ten noorden begrensd door de Gillebeek, ten oosten
door de Humbeekse steenweg, ten zuiden door de Lintkasteelstraat en ten westen
door een landwegje reeds voorkomend in het kaartboek van de abdij. In oorsprong
een vroegmiddeleeuwse motte met heden op het opperhof resten van een complexe
waterburcht opklimmend tot de zestiende eeuw op oudere funderingen (zie romaanse
kelder) en op het neerhof hoevegebouwen uit de tweede helft van de 19de en
eerste helft van de 20ste eeuw met behoud van oudere kern.
Het heerlijk huis van Lint is in oorsprong een castrale motte uit de vroege
middeleeuwen; getuige hiervan de ligging in de Gillebeekvallei en de nog gaaf
bewaarde structuur van een opper- en neerhof omgeven door een ringgracht. In de
15de-16de eeuw werd een complex waterkasteel opgetrokken (zie traditionele bak-
en zandsteenstijl) ter vervanging van een oudere bebouwing waarvan enkel een
romaanse kelder is overgebleven.
De vroegste vermelding van de heren van Lint gaat terug tot 1181. Zij waren
ridders en leenmannen van de heren van Grimbergen en bleven leenroerig tot aan
de Franse Revolutie. In 1396 is er voor het eerst sprake van het "Hof ter Lint"
en in 1450 wordt voor het eerst gewag gemaakt van een kapel toegewijd aan de
Heilige Drievuldigheid waarbij hen het patronaat en aanstellingsrecht van een
kapelaan werd toegekend.
Vanaf eind 15de tot eind 18de eeuw werd het Lintkasteel bewoond door legisten en
belangrijke administratoren van de staat die het domein voornamelijk als "Hof
van Plaisantie" gebruikten.
Archivalische en iconografische bronnen (onder meer een opmetingsplan van 1634;
een lavistekening van G. De Bruyn van 1690 en het kaartboek van de
gasthuiszusters van Vilvoorde van 1716) geven een goed beeld van het uitzicht en
de belangrijkheid van het domein in die periode.
Het opperhof lag ten noordoosten van het neerhof, beiden waren omgeven door een
ringgracht op haar beurt volledig omzoomd door een dubbele rij loofbomen.
De smalle toegangsbrug en -poort situeerden zich ten zuiden van het neerhof.
Ten oosten van de site lagen de snoekgrachten. Geheel de zuidelijke en
westelijke zijden van het opperhof werden ingenomen door een complex
waterkasteel opklimmend tot de 16de eeuw.
Opgebouwd uit verschillende volumes al dan niet met torentjes in traditionele
bak- en zandsteenstijl van één en twee bouwlagen onder leien en tichelen
zadeldaken; twee trapgevels waren bepleisterd. De castrale kapel zou zich ten
oosten van het kasteel bevonden hebben.
Op deze plaats werden mogelijk resten van de kapelvloer teruggevonden: rode
tegels met Vlaamse spreuken omringd door ingebrande, bruine tekeningen.
Aan de achterzijde was een tuin aangelegd met parterres en naaldbomen.
De waterburcht werd via een vaste brug met het neerhof verbonden met als
belangrijkste gebouwen ten zuidwesten de L-vormige hoeve in vak- en leembouw,
vermoedelijk in 1624 versteend (zie muurankers) en ten noorden de bakstenen
polygone duiventoren onder leien naaldspits.
Enkel de linkervleugel van de burcht bleef bewaard; de overige gebouwen
verdwenen reeds vóór 1779 (Kaartboek van de huisarmen van Grimbergen, 1779).
Volgens Delestré werden de kapel en de duiventoren in 1855 afgebroken, nochtans
werd de afbraak pas in 1866 kadastraal opgetekend.
Het kleine schuurtje met duivenslag op het verbindingsstuk tussen opper- en
neerhof dateert van circa 1889.
In 1946 toen ridder A. Thijs eigenaar werd, vonden er ingrijpende wijzigingen
plaats: zowel het resterende deel van het kasteel als het neerhof kregen een
nieuwe vorm en een poortgebouw werd opgetrokken. De noordelijke trapgevel van
het waterkasteel werd hersteld, een hoektoren toegevoegd en vermoedelijk ook de
aanbouwsels aan de oostelijke gevel opgetrokken.
Het voormalige L-vormige pachthof (zie primitief kadasterplan, 1821) werd
ingekort tot het huidige volume en door Architect G. Renaud herbouwd tot een
woning in neotraditionele stijl met toevoeging van trapgevels, een toren aan de
straatzijde en bijkomende vensteropeningen. De jaarankers "1624" verwijzen
vermoedelijk naar de verstening van de hoeve.
De voormalige stal, ingetekend op het kadaster in 1866, mogelijk op oudere
funderingen (zie jaarstenen en Primitief plan, 1821) werd omgevormd tot
conciërgewoning en paardenstallen. De noordelijke zijgevel bevat de
gerecupereerde cijferstenen "1765", maar er bleven geen elementen uit die
periode bewaard.
De paardenstallen hebben een identieke binneninrichting als de stallen van de
Sint-Niklaashoeve (Gasthuispachthofstraat nummer 1), eveneens in het bezit van
ridder A. Thijs. De gracht aan de Lintkasteelstraat werd in 1940 gedempt, de
gracht tussen opper- en neerhof in 1946.
Het domein werd in 1984 door de huidige eigenaars gekocht en tussen 1991-1993
grondig gerestaureerd onder leiding van architect G. Derks waarbij onder meer de
romaanse kelder werd vrijgemaakt, de kruisvensters opnieuw geopend en voorzien
van nieuwe stenen kruisen en de deels leien en pannen bedaking vervangen door
natuurleien.
Alle dakkapellen en dakvensters alsook de meest zuidelijke trapgevel en het
wapenschild van de familie van Brouchoven boven de deur in de achtergevel werden
toegevoegd.
Heden verleent een door twee lindebomen geflankeerde brug met achterliggend
poortgebouw toegang tot het grotendeels begraasde neerhof met het woonhuis ten
zuiden en de voormalige stal ten oosten. In het noordoosten toegang tot het
opperhof met in het noordwesten resten van de waterburcht. Op het
verbindingsstuk tussen opper- en neerhof staat een klein schuurtje met
duivenslag.
Aan de slotgracht gelegen rest van een waterkasteel opklimmend tot de 16de eeuw
op oudere funderingen. Geknikte constructie opgebouwd uit twee verankerde
volumes van één bouwlaag op een kalkzandstenen plint onder verspringende
bedaking, zijnde een zadeldak tussen trapgevels (9 treden en een schouw) en een
afgesnuit zadeldak respectievelijk met twee getrapte dakvensters en vier
dakkapellen.
Witgekalkte bakstenen gevels op een gepikte plint afgelijnd door steigergaten en
een kwartholle daklijst. Vernieuwde kruisvensters en aan de binnenkoer een
vernieuwde rechthoekige deur met wapenschild. Zuidelijke zijgevel volledig
opgetrokken uit natuursteen; noordelijke zijtrapgevel met sporen van
kloosterkozijnen. De aanbouwsels dateren van circa 1946.
Interieur. In het meest noordelijke volume romaanse kelder opgetrokken uit
kloostermoffen onder kruisgewelven die neerkomen op één centrale vierkante
natuurstenen pijler. Het zuidelijke volume heeft zijn gebinte met telmerken
behouden. Het uitzicht van het huidige interieur is het resultaat van de
restauratiecampagne van 1991-1993.
Neotraditionele woning vermoedelijk versteend in 1624, zie jaarankers aan de
erfzijde, doch met huidig uitzicht van 1946. Langgerekt volume van zeven
traveeën en twee bouwlagen onder geknikt pannen zadeldak (nok parallel aan de
straat), gevat tussen zijtrapgevels (9 treden en een schouwelement); aan de
straatzijde voorzien van een uitspringende vierkante toren onder geknikt pannen
tentdak. Verankerde gewitte baksteenbouw op gepikte plint geopend door
rechthoekige beluikte vensters en aan de erfzijde ter hoogte van de eerste twee
traveeën door beluikte kruisvensters. Korfboogdeur in een vernieuwde
natuurstenen omlijsting.
Het interieur werd volledig vernieuwd.
Bron: Van Damme M. met medewerking van Debacker I. & Boekstal P. 2005:
Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente
Grimbergen, Deelgemeenten Grimbergen, Beigem, Humbeek en Strombeek-Bever, Bouwen
door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB4, (onuitgegeven werkdocumenten).
Auteur: Van Damme, Marjolijn
|