Het Gravenkasteel
Het neotraditionele "Gravenkasteel", ook Lundenkasteel genoemd, ligt in het
uiterste noorden van de gemeente, ten westen van het kanaal. Het waterkasteel,
oorspronkelijk van de heren van Humbeek, met omringend park dat ten zuiden
aansluit bij het Gravenbos, is in totaal, de voormalige stoeterij (nu manège)
ingegrepen, circa 100 ha groot.
Het domein is toegankelijk via een ijzeren toegangspoort aan de Warandestraat,
waarachter zich de Kastanjedreef uitstrekt die aan de oostzijde naar de omwalde
site leidt. Waar een monumentaal poortgebouw, voorafgegaan door een stenen
boogbrug, toegang geeft tot het rechthoekige eiland. Gezien vanop het
grotendeels met gras begroeid en beboomd binnenhof is het kasteel ten noorden
gesitueerd, het gastenkwartier en het poortgebouw ten oosten, het koetshuis en
de paardenstallen ten westen. In de zuidoostelijke hoek van de gracht is een
lustpaviljoentje gelegen, bereikbaar via een houten brugje. Ten zuiden in het
park bevind zich een tuinhuis, nu een paardenstal, en ten oosten van de
Kastanjedreef is er een grotendeels ommuurde moestuin en boomgaard, met serres
tegen de noordelijke muur.
Historiek. De heerlijkheid Humbeek was in oorsprong bezit van het kapittel van
Mechelen, dat het in 1260 als leengoed afstond aan de machtige Berthouts. In
1313 ging het over op de familie de Bouchout en in 1465 op de familie de la
Marck. Die vanaf 1509, door huwelijk verwant met de familie van Arenberg, er hun
naam en wapen overbrachten. Tussen 1606 en 1644 werd het domein meerdere malen
verkocht: in 1606 aan Robert Noirot, die het meteen aan Jacques de Maillo
verpandde, en in 1643 aan Philippe Maes.
In 1644 is het dan verworven door de familie le Cocq die het in haar bezit had
tot 1792. In 1694 werd Jacques-Francois le Cocq verheven tot graaf en werd de
heerlijkheid Humbeek een graafschap. Ten tijde van de Franse bezetting verleende
het kasteel tijdelijk onderdak aan de Franse familie Rochefoucauld. In 1804 werd
het kasteel met bijgebouwen, gronden en bossen, samen goed voor circa 70 ha,
openbaar verkocht aan de Antwerpse rentenier André Le Candele. In 1880 kwam het
domein via erfenis in bezit van de eveneens uit Antwerpen afkomstige familie
Lunden en in 1995 werd het geërfd door de Brusselse familie t'Serstevens.
Het kasteel wordt voor het eerst vermeld in een akte van 1374 en is hoogst
waarschijnlijk gebouwd door de familie Bouchout. De bouwgeschiedenis van het
huidige ensemble wordt doorgaans ingezet circa 1600, bij de heropbouw van het
kasteel na vernielingen tijdens de godsdiensttroebelen. De toenmalige heer, de
graaf van Arenberg, vroeg in dat jaar toelating voor het plaatsen van een
loskraan op de dijk, om efficiënt bouwmaterialen te kunnen aanvoeren. De
mogelijk oudere zandstenen onderbouw van de ringmuur, de Oostertoren en het
zogenaamde "Oud kasteel" doen vermoeden dat het om een wederopbouw, grondige
verbouwing en/of verruiming ging.
De huidige inplanting, het algemene volume en een aantal bouwonderdelen sluiten
nog aan bij de situatie op het einde van de 17de eeuw (zie gravure van J.
Harrewijn gepubliceerd in 1694 en kaartboek van de abdij, 1699). De iconografie
toont dat het waterkasteel bereikbaar was via een zuidelijke dreef die uitgeeft
op de eveneens door bomen omzoomde Warandestraat, en een oostelijke dubbele
dreef. Deze oostelijke Sas- of Kasteeldreef is de belangrijkste toegangsweg en
verbindt het kasteel met het Sas en het aan de overkant gesitueerde
"Gravenhuis", voormalig raadhuis en gerechtshof van de heren van Humbeek (Mechelsestraat
nr. 2). De oostelijke stenen boogbrug en het monumentale, barokke poortgebouw
geven toegang tot de beboomde binnenplaats, die deels ommuurd is, en voorzien
van een noordoostelijke hoektoren. Uit het kadaster weten we dat de binnenplaats
tot in de 20ste eeuw een boomgaard was. Ten noorden op het burchteiland staat
een ruim en vrij hoog complex kasteel, gemarkeerd door torentjes. Ten zuiden een
éénlaags gebouw onder leien zadeldak met een spits torentje, en in de
zuidwestelijke hoek een L-vormig dienstgebouw onder strooien zadeldak. Reeds van
in het begin van de 14de eeuw bezat het kasteel een huiskapel, gewijd aan
Sint-Joris, en vanaf 1392 aan Onze-Lieve-Vrouw. De kapel bleef zeker in gebruik
tot in 1787.
Van het kasteel, in traditionele bak- en zandsteenstijl op L-vormige plattegrond
(zie de Ferrariskaart, 1771-1778 en Plan géometrique circa 1804) werd op het
einde van de 18de - begin 19de eeuw het westelijke deel aangepast. Zie de foto's
vóór de restauratie van 1861.
Tussen 1861 en 1867 werd, in opdracht van Ludovicus le Candele, een grootse
restauratiecampagne opgezet, waarbij het kasteel, het poortgebouw, het
gastenkwartier en mogelijk ook gelijktijdig het daar tegenover gelegen
dienstgebouw aanzienlijk werden verrijkt en verfraaid in overwegend
neotraditionele stijl, met laatgotische inslag, naar ontwerp van de Antwerpse
architect Victor Durlet (1837-1900). Het haakse westelijke volume van het
kasteel werd gesloopt (mutatieschets 1866/9) en onder meer de bogengalerij aan
de voorgevel, de vierkante toren aan de achtergevel, alsook de veelvuldige
spitse torentjes, getrapte dakkapellen, dakvensters en smeedijzeren ornamenten
werden toegevoegd.
Ook het interieur van het zogenaamde "oud kasteel" (volumes aan de oostzijde)
werd in deze periode in een neo-Vlaamse-Renaissancestijl met neogotische
accenten aangepast, zoals een opschrift in een kamer op het gelijkvloers
aangeeft: "Conditum anno 1300 et restauratum anno 1867". Het westelijke
dienstgebouw werd ten noorden uitgebreid met een koetshuis en een smalle uitbouw
aan de achtergevel die overeenkomt met de bestaande meest noordelijke trapgevel.
In 1880 sterft le Candele en erft zijn neef Theophile Lunden, generaal en
opperstalmeester van de koning, het domein. Tussen 1876 en 1892 vernieuwde hij
de vaste toegangsbrug en circa 1883 vergrootte hij nogmaals het westelijke
bijgebouw waarbij het zijn huidige, eveneens neotraditioneel uitzicht kreeg. Van
zuid naar noord waren de volgende functies voorzien: oranjerie, rijschool,
koetshuis en paardenstal; de oranjerie en rijschool werden later gesloopt. Circa
1885 legde hij een ruime, deels ommuurde moestuin ten oosten van de
toegangsdreef aan, met in de noordoostelijke hoek een bergruimte, serres en
vermoedelijk een hovenierswoning, die is gesloopt.
Tussen 1885 en 1904 (zie foto en mutatieschets) verdubbelde hij het meest
westelijke volume van het kasteel naar achter toe en voorzag het aan de
binnenhofzijde van een nieuwe, meer prestigieuze inkompartij. Tevens liet hij
ook circa 1904 ten zuidwesten van de omwalde site de eerste vleugels van de
stoeterij optrekken, die in 1910 werden uitgebreid tot een semi-gesloten geheel.
Volgens het kadaster leed het kasteel "aanzienlijke schade" tijdens de Tweede
Wereldoorlog.
De huidige eigenaar heeft een geleidelijke restauratiecampagne van de gebouwen
ingezet waarbij een deel van de typische kenmerken werden verwijderd. Zo werden
slechts een deel van de overvloedig aanwezige dakkapellen, spitse torentjes en
rijke smeedijzeren decoraties behouden tijdens het herstellen van de daken en
verdwenen de gecementeerde muurbanden van het gastenkwartier.
Beschrijving. Rood en wit geschilderd smeed- en gietijzeren toegangspoort aan de
Warandestraat, vermoedelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw (zie
gelijkaardige, doch beter bewaarde poort van de moestuin). Bakstenen pijlers met
een plint, muurband en deksteen van blauwe hardsteen aan weerszijde geflankeerd
door een laag bakstenen muurtje waarop een grille met aflopend beloop. Zeer mooi
uitgewerkt pijlpunthekken met aflopend beloop van de stijlen naar de makelaar
toe waar ze eindigen in krulmotieven.
Makelaar beëindigd door een medaillon waarboven een met parels bezette kroon, de
decoratieve invulling is echter verdwenen.
Privéweg met toegangshekken ter hoogte van de Driesbosweg, vermoedelijk
aangelegd in functie van de circa 1904 gebouwde manege en vervaardigd door A.
Van Aerschot uit Herentals (zie opschrift). Enkel vier rood en wit geschilderde
gietijzeren pijlers, twee aan twee gekoppeld door een grille en ketting, bleven
bewaard.
Vierledige bakstenen boogbrug op een kalkzandstenen onderbouw voorzien van
kalkzandstenen en hardstenen muurbanden en hardstenen boogstenen, gebouwd tussen
1876 en 1892 (zie foto's Daelemans en Wauters) in een gelijkaardige
neotraditionele stijl als de overige gebouwen. De lage pijlers zijn verbonden
door een giet- en smeedijzeren afsluiting.
Aansluitende verlaagde bakstenen ringmuur op vermoedelijk 17de-eeuwse
kalkzandstenen onderbouw.
Neobarok poortgebouw met 17de-eeuwse kalkzandstenen kern en hardstenen
poortomlijsting (zie gravure J. Harrewijn), aangepast tijdens de
restauratiecampagne van 1861-1867 (zie oude foto). Verankerd, grotendeels
kalkzandstenen gebouw op een trapeziumvormige plattegrond onder vernieuwd licht
geknikt leien schilddak; geopend door een hoge korfboogvormige doorrit onder
kruisgewelf. De oorspronkelijke hoge decoratieve smeedijzeren vorstkam is
vervangen door twee loden pirons op de hoeken. Omlopende houten kroonlijst met
muizentand op gemoduleerde consoles met dropmotief. Aan de parkzijde barokke
korfboogvormige geblokte poortomlijsting ingeschreven in een rechthoekige
omlijsting met gekorniste kroonlijst en bekroond door een gebroken gebogen
fronton; het geheel opgetrokken uit blauwe hardsteen. In de 19de eeuw aan
weerszijde voorzien van een bakstenen parament met sierankers en hardstenen
muurbanden, pseudoschietgaten, hoekblokken en kroonlijst en flankerend fraai
gesmeed ijzeren hekwerk. Houten 19de-eeuwse rechthoekige opgeklampte poort met
siergehengen en -nagels en een hergebruikte 17de-eeuwse gesculpteerde makelaar
met onder meer een sater, cartouche en fruitguirlande. Korfboogvormige ijzeren
waaier uitgewerkt met krullen en wapenschild. De constructies in rustieke stijl
in de oksels van het poortgebouw (achterzijde) werden na 1998 verwijderd.
Zuidelijk georiënteerd kasteel opgebouwd uit een complex geheel van
verspringende volumes op grosso modo langwerpige plattegrond, dat ondanks
meerdere bouw- en verbouwingsfasen een homogeen 19de-eeuws neotraditioneel -
neogotisch uitzicht heeft. Het kasteel klimt in kern minstens op tot 1600 en
kreeg zijn huidig uitzicht in de periode 1861-1867 naar ontwerp van Victor
Durlet. De oostelijke volumes met markerende hoektoren en dakruiter, beiden
onder een opmerkelijke, achthoekige bekroning, reeds weergegeven op de gravure
van Harrewijn, worden het "oud kasteel" genoemd en hebben naar verluidt nog vele
authentieke interieurelementen bewaard. De westvleugel reeds aangepast op het
einde van de 18de-begin 19de eeuw werd nogmaals sterk verbouwd in de periode
1861-1867 en tussen 1885 en 1904 in dezelfde stijl uitgebreid en intern voorzien
van een trappenhal.
Bakstenen volumes met souterrain en twee bouwlagen onder een leien bedaking op
een spectaculaire wijze geaccentueerd door enerzijds trapgevels, spietorentjes,
dakvensters, dakkapellen, terrassen, galerijen en portieken en anderzijds door
een opvallende overdadige versiering van gecementeerde muurbanden, hoekkettingen
en omlijstingen en smeedijzeren ornamenten zoals uitgewerkte spitsen en
vorstkammen, sierankers; leuningen, licht- en belarmaturen enz. Getande, houten
kroonlijsten op voluutvormige modillons met dropmotief, ter hoogte van het "oud
kasteel" vervangen door ramskoppen. Het geheel wordt grotendeels voorafgegaan
door een smeedijzeren balustrade.
Het zogenaamde "oud kasteel" wordt gevormd door een breedgericht volume van drie
traveeën en twee bouwlagen onder een gebogen, afgewolfd zadeldak (nok parallel
aan de zuidgevel), met een achthoekige dakruiter onder klokvormig dakje met
peerspits en een diepgericht volume van één op drie traveeën met ongelijke
niveau indeling onder een licht geknikt zadel- en schilddak (respectievelijk nok
haaks en parallel aan de zuidgevel) met flankerende zuidoostelijke hoektoren.
Het diepgerichte volume is met uitzondering van de voorgevel en de bovenste
bouwlaag gecementeerd en van schijnvoegen voorzien. Deels beluikte kruis- en
kloostervensters voorzien van glas-in-lood. Gecombineerde, licht verspringende
lijst en trapgevel aan de binnenhofzijde. De lijstgevel met centraal getrapt
dakvenster wordt voorafgegaan door een witstenen neogotisch terras op zuilen
(1871-1876) dat een kalkzandstenen souterrain met resterende muuropeningen
verbergt. De trapgevel (vijf treden en overhoeks topstuk) met linker flankerend
spietorentje is geopend op drie niveaus en wordt voorafgegaan door een als
bogengalerij opgevatte portiek met bekronend terras (1871-1876). Witstenen rond-
en korfbooggalerij op geringde zuilen met dito geprofilerde bogen versierd met
wapenschilden, banderollen en vogels op de zuilen en zwikken, een met
drielobmotieven uitgewerkte balustrade en smeedijzeren (verlichtings?)armaturen
in een gemengde neogotische - neorenaissancestijl. Oorspronkelijk waren alle
openingen gedicht met houten vleugelvensters en -deuren voorzien van
glas-in-lood, nu zijn enkel de zijkanten nog gesloten doch met vernieuwd glas.
Binnenin fraai afgewerkt met een ingekaste rondboogdeur tussen houten
rondboognissen met zitbankjes en een smeedijzeren lamp ingevuld met glas-in-lood.
Hoektoren op een afgeschuinde kalkzandstenen sokkel onder een achthoekige,
ingesnoerde torenspits afgeknot door een klokvormig dakje met peerspits;
vernieuwde deels getraliede vensters, aan het binnenhof met luiken en
smeedijzeren balustrade.
Uitspringende westbouw, bestaande uit een breed volume van zes op één traveeën,
onder een licht geknikt langs rechts afgewolfd zadeldak (nok parallel aan de
zuidgevel) Werd tussen 1885 en 1904 aan de achterzijde uitgebreid met een volume
van drie op twee traveeën, met verspringende niveau-indeling onder een complexe
bedaking, met onder meer twee haakse zadeldaken. Aangepaste rechthoekige
vensters, waarbij de borstweringen ter hoogte van de verhoogde begane grond
werden gedecoreerd met gekleurde tegels. Lijstgevel aan de binnenhofzijde
uitgewerkt met een neogotische - neorenaissance witstenen portiek van gekoppelde
korfbogen-geïnspireerd op de eerder vermelde portiek- en bereikbaar via een
bordestrap afgezoomd door een balustrade met vijfpasmotief en smeedwerk (na
1885)
In de as neogotische dakvensters met overhoekse pinakels en topstuk. Gebogen
zijgevelbekroning met overhoekse pinakels en topstuk met op de hoek een
spietorentje onder een slanke ingesnoerde spits; gevolgd door het uitspringend
later gebouwd noordergedeelte met decoratief uitgewerkte schouwpijp en
dakvensters.
Ingewikkelde achterzijde met grillig dakenspel gevormd door de vleugels van het
"oud kasteel", onder meer met een neogotische tudorbooggalerij, geflankeerd door
een vierkante hoektoren onder ingesnoerde naaldspits (1861-1867) en de
uitspringde westbouw waarin twee trapgevels zijn verwerkt, de rechter gevat
tussen twee spietorentjes onder vernieuwde kegeldaken, waartussen een
driezijdige uitbouw met terras waarboven een groot gedrukt spitsboogvenster. Het
oorspronkelijke pittoreske uitzicht is sterk vervlakt omdat aan deze zijde
praktisch alle dakkapellen, dakvensters, smeedijzeren vorstkammen, schouw- en
topstukbekroningen tijdens recente dakwerken werden verwijderd en de spitse
spietorentjes werden voorzien van een stomp kegeldak.
Interieur. Het "oud kasteel" bezit een merkwaardig neo-Vlaams-renaissance
interieur met neogotische accenten, dat voornamelijk vorm kreeg in de 19de eeuw,
onder invloed van Ludovicus le Candele, die een verwoed verzamelaar was, naar
ontwerp van Victor Durlet.
Het woord restauratie in het opschrift: "Conditum anno 1300 et restauratum anno
1867" in een kamer op het gelijkvloers moet aldus ruim geïnterpreteerd worden.
Het interieur is vermoedelijk samengesteld uit oorspronkelijke elementen,
geïmporteerd historisch materiaal en 19de-eeuwse elementen, geassembleerd tot
één geheel in een voor die periode typische, vrij zware
neo-Vlaamse-Renaissancestijl die erg decor-achtig aandoet.
Interieurelementen uit de 16de en 17de eeuw zijn onder meer de balkconstructies
met gebeeldhouwde moerbalken en consoles, het prachtige renaissance
binnenschrijnwerk zoals paneeldeuren met kussenmotief en binnenluiken, alle
voorzien van decoratief gesmeed hang- en sluitwerk, en lambriseringen (1637
gedateerd in de hal); renaissance schouwen (waarvan minstens één op
kalkzandstenen kariatiden); drie goudleerkamers en verschillende
gebrandschilderde glas-in-loodramen. Uit de tweede helft van de 18de eeuw
eveneens een goudleerkamer. In de hoektoren een gedichte kelder, een houten
spiltrap met hardstenen aanzettreden en gebrandschilderde glas-in-loodvensters
opklimmend tot de 17de eeuw. In de westelijke vleugel naar verluidt imposante
inkomhal overdekt met moer- en kinderbalken steunend op schoorstukken uitgewerkt
als barokke saterfiguren en een staatsietrap in de eind 19de-eeuwse uitbreiding
verlicht door een groot glas-in-loodvenster met de familiewapens van le
Candele-Lunden.
Oostelijke dienstwoning -aangeduid als atelier (foto 1861), huis (kadastrale
legger 1883), vreemdenkwartier (Jacobs) en gastenkwartier (Daelemans)-, heden in
gebruik als woongelegenheid. Het gebouw klimt vermoedelijk op tot het begin van
de 18de eeuw zoals het aanpalende "1712" gedateerde bakhuis en werd aangepast in
neotraditionele stijl naar ontwerp van Victor Durlet tussen 1861 en 1867. De
binnenhofzijde kreeg hierbij een nieuwe bakstenen gevel met behoud van de
oorspronkelijke ordonnantie en kalkzandstenen deur- en kruisvensteromlijstingen
(zie foto toestand 1861). Tijdens een recente restauratie werd het schrijnwerk
gedeeltelijk vernieuwd, de veelvuldige gecementeerde speklagen aan de voorgevel
verwijderd en niet alle smeedijzeren bekroningen terug geplaatst waardoor het
neotraditionele karakter afgezwakt en de éénheid met de overige gebouwen
enigszins gebroken werd.
Breed dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder overkragend, licht
geknikt schilddak met een omlopende houten kroonlijst op voluutvormige modillons
met dropmotief. Baksteenbouw verlevendigd door het gebruik van kalkzandsteen,
blauwe hardsteen, cementering en smeedijzeren ornamenten. Heden sterk verticaal
gelede lijstgevel door de smalle verdiepte venstertraveeën. en de centraal hoger
opgetrokken deurtravee in risaliet uitlopend op een slanke trapgevel met
flankerende overhoekse pijlers op natuurstenen consoles en een overhoeks
topstuk. Hardstenen portiek op vierkante plattegrond bekroond door een
smeedijzeren balustrade, waarboven een deur- en rondboogvenster gevat in een
rondboognis. Aangepaste kruiskozijnen verticaal met elkaar verbonden door met
driepas versierde natuurstenen borstweringen of smeedijzeren balustrades. In het
verlengde van de tweede en vierde travee twee dakkapellen met halfronde
gevelbekroning op schouderstukken en met topstuk. Fraai uitgewerkte smeedijzeren
decoraties op de dakkapellen, nok en schouw.Zijgevels met gecementeerde
muurbanden, de linker nog met behoud van enkele oorspronkelijke hoekblokken en
steigergaten.
Aan drie zijden omringende éénlaagse aanbouw onder doorlopend lessenaarsdak, aan
de binnenhofzijde afgeschuind en voorzien van een dakvenster onder tuitgeveltje
en een rondbooglaadvenster. Lijstgevels met gecementeerde muurbanden afgelijnd
door een gelijkaardige omlopende kroonlijst en geopend door overwegend
rechthoekige muuropeningen. Rechts van het hoofdvolume voormalig bakhuis
toegankelijk via een rondboogdeur met kalkzandstenen rechtstanden, imposten met
jaartal 1712 en een sluitsteen; ernaast een bolkozijn. Achtergevel op een
kalkzandstenen afgeschuinde sokkel, geritmeerd door negen pseudoschietgaten,
waarboven evenveel smalle vensters in een kalkzandstenen omlijsting, met
bolmotief ter hoogte van de muurbanden; drie dakvensters met halfronde bekroning
op schouderstukken en met drieledig overhoekse topstuk en rondboogvensters.
Interieur: naar verluidt met fraaie houten baroktrap en stucwerkplafonds.
Orangerie, koetshuis en paardenstallen.
Ten westen van de binnenplaats voormalige oranjerie, rijschool, koetshuis en
paardenstallen in neotraditionele stijl, vermoedelijk naar ontwerp van Victor
Durlet en ingetekend op het kadaster in zijn huidige vorm in 1883 ter vervanging
en/of uitbreiding van de circa 1880 opgetrokken dienstgebouwen. De oranjerie en
de rijschool werden gesloopt, zie bouwsporen op de zuidelijke zijgevel.
Bakstenen constructie van twee bouwlagen op een arduinen plint onder vernieuwd
leien schilddak voorzien van dakvenster onder overkragend, gecombineerd zadel-
en tentdakje; aan de binnenhofzijde geflankeerd door twee achthoekige torens
onder een geknikte achthoekige leien spits met ijzeren bekroning. De gevels met
knipvoeg zijn versierd met gecementeerde speklagen, cartouches, venster- en
deuromlijstingen. Lijstgevel van vijf traveeën met verhoogde middentravee
uitlopend op een pseudo-trapgevel met rondboogvenster. Vijf getoogde poorten
onder sierlijke smeedijzeren beglaasde luifel en licht getoogde al dan niet
gekoppelde vensters in een rechthoekige omlijsting op de verdieping. Achtergevel
geopend in vier traveeën waarvan de eerste en de derde uitgewerkt als
trapgevels; licht getoogde gekoppelde vensters in een rechthoekige omlijsting.
Noordelijke zijgevel met hoger opgetrokken poorttravee onder pseudo-trapgeveltje
met rondboogvormig deurvenster. Houten omlopende kroonlijst op modillons met
dropmotief en oorspronkelijk houten schrijnwerk.
Het koetshuis
Tegen de noordelijke zijgevel achteruitwijkend, lager koetshuis van circa 1880,
met het wapenschild van le Candele op de sluitstenen. Rechthoekig bakstenen
volume van twee traveeën en één bouwlaag onder een zwart (tichelen?) zadeldak op
houten korbelen en afgewerkt met lobvormige windborden aan de noordelijke
zijpuntgevel. Decoratief gebruik van witte natuursteen voor onder meer de plint,
muurbanden, boog- en sluitstenen en van gesinterde baksteen voor muurbanden en
aflijning van de fries. Twee getoogde poorten met oorspronkelijk houtwerk en in
de zijgevel rondboogvenster met vernieuwd schrijnwerk.
In de ringgracht gelegen "lustpaviljoentje" toegankelijk via een houten brugje
met eenvoudige reling. Huidig 18de-eeuws uitzicht op een mogelijk oudere
onderbouw aangepast in de 19de eeuw (zie interieur). Vierkante verankerde
bakstenen constructie op een kalkzandstenen onderbouw onder vernieuwd, gebogen
leien tentdak met piron; een 19de-eeuws dakvenster onder overkragend,
gecombineerd zadel- en tentdakje. Gedeeltelijke hoekblokken, schiet- en
steigergaten in kalkzandsteen(?). Getoogde vensters en een rondboogdeurtje met
kalkzandstenen dagkanten, imposten, sluitsteen en druiplijstje. Witgeschilderde
opgeklampte vleugeldeur met uitgewerkte makelaar met loofwerkmotieven. Naar
verluidt vervallen beschilderd interieur met laat-classicistische en
empire-inslag.
Moestuin met boomgaard, serres en waterput ten oosten van de Kastanjedreef,
aangelegd circa 1885; in het noorden en oosten omgeven door een bakstenen muur,
in het zuiden door een gracht en in het westen door een laurierhaag.
Toegankelijk via een wit geschilderde ijzeren poort tussen bakstenen pijlers met
hardstenen deksteen en dito gesteelde bol. Het hek is identiek aan het
toegangshek aan de Warandestraat doch in betere staat bewaard: zie de invulling
van het medaillon en andere decoratieve elementen zijn nog aanwezig.
Rustiek, pittoresk houten tuinhuis langs de Warandestraat vermoedelijk uit het
laatste kwart van de 20ste eeuw, nu ingericht als paardenstal. Het is een
houtbouw op een bakstenen voet, decoratief afgewerkt met knoestige stammen en
takken. Vrij hoge constructie onder Vlaams pannen zadeldak, de nok loodrecht op
de straat, afgewerkt met windborden en een fraaie overhoeks geplaatste
dakruiter, onder een leien tentdakje met ijzeren bekroning; aan weerszijde
geflankeerd door een lagere aanbouw onder lessenaarsdak.
Rechthoekige poort- en vensteropeningen en oorspronkelijk balkons onder de
laadvensters. Binnenin vier gietijzeren zuilen als steunpunten.
Bron: Van Damme M. met medewerking van Debacker I. & Boekstal
Auteus: Van Damme, Marjolijn
|