Virtueel Museum Grimbergen

Schiplaken (Grimbergen)
 


Schiplaken

Scheplaken, later Schiplaken geschreven, is een oude heerlijkheid, gelegen bij de huidige schipvaart te Heienbeek. Haar grondgebied was begrensd door de Leibeek die doorliep langs de 'Gemeynteweiden'. De oude Heerweg vormde de west- en noordgrens. Oostwaarts lag de vaart. 'Scep' of 'Schep' verwijst naar de handeling van waterscheppen. Zo betekent 'Schepdaal' plaats waar men 'ten dale gaat' om water te scheppen (158). 'Laken' of 'Laak' is hetzelf de als lede of lei beek, een kunstmatige afleiding van een beek, hier waarschijnlijk de Tangebeek. Scheplaken betekent dus: de afleidingsbeek (= leibeek) waar men water gaat scheppen.

Schiplaken is mogelijkerwijze zo oud als Grimbergen. Een eerste vermelding van het goed vinden we reeds in 1154. Na de strijd tussen beide machtige grondheren, de hertog van Brabant en de heer van Grimbergen, moest er wel heel wat geregeld worden met betrekking tot schenkingen en ouder bezit. Onder al die opgesomde giften komt ook de volgende voor: «Wij Walter Eerthout schenken onherroepelijk de plaats van de molen (sedem molendini) die Robrecht van Scheplaken samen met zijn dochter heeft gegeven» (159). In die tijd werden de mensen gewoonlijk genoemd naar de plaats waar ze woonden. Die Robrecht had dus zijn woonst te Schiplaken. In 1162 bevestigde Walter Eerthout met zijn broer Gerard nogmaals dezelfde schenking van Robrecht van Scheplaken (160).

Een akte van 19 augustus 1224 vermeldt Walter van Sceplaken en zijn zoon Hugo, onder de getuigen bij een schenking door Hendrik van Oyenbrugge gedaan aan de abdij van Grimbergen. Al deze getuigen waren ridders en bovendien leenmannen van de heren van Grimbergen. Van Hugo van Sceplaken vinden we een begiftigingsbrief van april 1243 waaruit blijkt dat Hugo inderdaad ridder was en dat de familie Van Scheplaken dus tot de adel behoorde. Deze akte is de laatste waarin we de familie Van Scheplaken aantreffen. Mogelijkerwijze is de familie uitgestorven of uitgeweken.

In 1360 was Elisabeth de Swaef, gehuwd met Walter Pipenpoy, afkomstig uit een Brusselse patriciërsfamilie, eigenares van het Hof te Schiplaken. Ze hielden het in pacht van beide heren van Grimbergen, met 37 tot 38 bunder land.

We weten niet of er op de beek te Schiplaken een molen stond. Er is nochtans sprake van een molen, maar veel aanduidingen schijnen uit te wijzen dat deze molen niet te Schiplaken stond, maar wel in de buurt van het goed van Oyenbrugge op de Maalbeek.

Na het bericht over een molen door Robrecht van Scheplaken en zijn dochter in 1154 aan de abdij geschonken, moeten we wachten tot 1342 eer we terug iets vernemen. In het abdijarchief vinden we een charter van 1342 dat ons volgende inlichtingen geeft: abt Wouter en de abdij van Grimbergen hebben van Hendrik van Antoigne, heer van Buggenhout, zijn molen gekregen met de dries die er naast ligt, tegen een jaarlijkse cijns van vier en een halve mudde rogge. Buggenhout was een leengoed van de Berthouts en hoorde bij het land van Grimbergen (161). Dat het hier gaat om de molen van Schiplaken vernemen we echter alleen uit een randnota bij de tekst gevoegd. We kunnen dus enkel veronderstellen dat er een verwantschap bestond tussen het goed van Schiplaken en de heren van Buggenhout. Het was de gewoonte een pand of borg te stellen voor de leengoederen. In geval de cijns niet werd betaald mocht het pand in beslag genomen worden. Voor het in leen krijgen van de molen van Schiplaken, gaf de abt, Wouter van Marcq, het Hof te Poddegem met alle toebehoren als pand.

Op 4 mei 1387 komen vrouwe Oda van der Tommen, echtgenote van Frank de Swaef, en haar zoon voor de schepenen van Grimbergen om heer Roelof, abt van Grimbergen, de schuld kwijt te schelden van vier mud den en drie sisteren rogge. De abdij was dit hen jaarlijks verschuldigd voor de molen van Schiplaken. Doch op de kwijtschelding staat een beperking. Ze is enkel geldig zolang als de pachter die de molen uitbaat, Claus de Beyere van Pruthen en zijn echtgenote Maria Tsjampers, of één van beiden in leven is. Hogerop werd vermeld dat Elisabeth De Swaef met haar man Willem van Pipenpoy eigenaars waren van Schiplaken. In 1378 traden Oda van der Tommen, vrouw van Frank De Swaef en haar zoon als eigenaars op. Mogelijk was Elisabeth De Swaef een dochter van deze Oda; samen met haar man Walter Pipenpoy ging ze wonen op het goed van Schiplaken. Op het kasteel ter Tommen in de Borght woonde de kasteleinsvrouw Oda van der Tommen, weduwe De Swaef en zij had de molen van Schiplaken in eigendom.

In 1395 koopt Joerijs Besaens, poorter van Vilvoorde, zoon van Nicasius Besaens, de cijns van vier mudden en drie sisteren rogge af van Oda van der Tommen, uitgaande van de watermolen «die men heet van Sceplaken ghelijc dat si gheleghen es te Grymberghen op de beke, metten gronde ende toebehoerten». Men zegt hier dus dat de molen 'van Schiplaken' genoemd werd en niet dat hij te Schiplaken stond.

In dezelfde akte betreffende de leenovereenkomst van de molen met de abt Wouter van Marcq, wordt ook vermeld dat 'de dries', de aanpalende grond verpacht werd. Het is moeilijk aan te nemen dat grond die aan het Hof van Schiplaken paalde aan anderen in pacht zou gegeven worden. Het ligt eerder voor de hand dat de nabijgelegen stukken bij het hof bleven en veraf gelegen stukken aan anderen verpacht werden .

Op 8 november 1395 droegen de eigenaars van de molen, Van der Tommen-De Swaef, de pacht over aan Joris Besaen. Hij behield de pacht ongeveer twintig jaar en schonk hem op 25 april 1417 aan de abdij. Uit het voorgaande besluiten we dat de molen van Schiplaken niet op de plaats van die naam stond. De weinige bronnen die ons over de ligging zouden kunnen inlichten zijn verward en onvolledig. Het register 7 (162) geeft de korte inhoud van de brieven en charters van het abdijarchief, o.a. die van de molen waarvan hier sprake is. Bij de begiftigingsakte van 1342 staat een nota in de kant: «Dit es de molen die nu is gedemolieert (afgebroken) liggende bij Poddegem». Het kaartboek van de gemeente vermeldt er niets over maar dat van de abdij vermeldt een elzenbosje waar vroeger een molen stond en wel westwaarts van het Hof te Oyenbrugge, aan de Maalbeek, over het voetpad dat loopt over de brug van de beek. Prelaat A Spira noemt deze molen echter 'molen van Poddegem'. De verwarring rond deze beide molens dateert dus al van in de zestiende eeuw...

In de tweede helft van de zeventiende eeuw was Melchior van der Cruycen eigenaar van Schiplaken. Na zijn dood kwam het in het bezit van baron De Saint Pierre de Villegas en van mevrouw Morphie, schoonzuster van De Villegas. Een eeuw later was de weduwe Van Kerrebroeck, eigenares van het Tommenkasteel, ook eigenares van Schiplaken. Daarna kwam de familie De Fraye in het bezit van het kasteel. De heer De Fraye was gemeenteraadslid te Grimbergen tot 1832 (163).