Humbeek |
|
Humbeek Oudste schrijfwijzen :
Humbeca (1150), Hoenebeke (1268), Honebeke (1305), Henbeke (1435).
De vormen zijn terug te brengen tot de Germaanse wortelwoorden «
HUNÜ-BAKI »
hunü- honigkleurig, blondbruin, goudgeel.
baki- beek, kleine waterloop.
De kleur van een waterloop schijnt in 't algemeen invloed te hebben
gehad bij de naamgeving.
Vgl. Bruinborrebeek (Grimbergen), Zwartbeek, Wittebeek, Weissbach,
enz ...
Het woordje « honi(n)g » verwijst eerder naar de « goudgele »
kleur van deze lekkernij.
Andere plaatsen die dezelfde naam dragen zijn :
Hombeek, Humbeke (in Overboelare, Viane en Mark) en Hunbach (nu
Montabaur in het Rijnland (D).
Geschiedenis Eenzelfde
toestand doet zich voor te Humbeek, alhoewel groter dan Beigem (518
bunder tegenover 344 bunder) verschilde in de oudste periode het
landbouwareaal niet zoveel met dit van Beigem : 315 bunder land en
29 bunder weide. Het overige was bos, het Kasteelbos, 125 bunder
groot, in 1686 reeds herleid tot 69 bunder. Zo gezien vertrekken wij
van twee parallelle dorpen. Te Humbeek gaan we uit van een domein,
waarvan wordt gezegd dat het alleen van « God en de Zon » afhing en
in het bezit was van bisschop Notger van Luik (972-1008), begiftiger
van het kapittel van Mechelen. Aldus kwam Humbeek aan het kapittel.
Niet alleen het kapittel maar ook het territorium van Mechelen
ressorteerde onder de bisschoppen van Luik. Reeds vroeg drongen de
Berthouts zich op als voogden van Mechelen en meteen ook van het
kapittel. Hierdoor verwierven ze meteen inspraak te Humbeek.
Van voogden drongen ze zich op als leenheer en verwierven er alle
rechten, zodat Gillis Berthout zich reeds in 1268 « heer van
Honebeke » mocht noemen. Noteren wij hierbij dat het kapittel immer
de overheer van Humbeek is gebleven en het steeds als zijn vrij land
heeft beschouwd. De heren van Humbeek zijn derhalve steeds
leenheren. Wanneer wij het cijns- en leengoed samentellen bekomen
wij 390 bunder van de 518. Hieruit mogen wij afleiden dat het oud
domein Honebeke teruggaat naar Notger en het kapittel van Mechelen.
Dit wordt ook bevestigd door het bezit van de tweederden van de
parochietienden. Ook de parochiepatroon, Sint-Rombout, verwijst naar
Mechelen, de patroon van het kapittel.
Noteren wij terloops dat zoals te Beigem de bisschop van Kamerijk er
oorspronkelijk de Kerkheer is geweest.
Samenvattend mogen we zeggen dat het slechts onrechtstreeks aan de
Berthouts, en dan nog langs de Berthouts van Mechelen, is gekomen en
het kapittel van Mechelen er steeds de grote heer is geweest.
Wanneer in 1313 de laatste Berthout van Mechelen, Florent Berthout,
zijn leengoed van Humbeek verkoopt aan Daniël van Boechout, begint
een tweede reeks van heren. De van Boechouts regeren over Humbeek
van 1313 tot 1606. Het schepenzegel draagt dan ook het wapen van de
Boechouts, het rechte kruis.
Na een intermezzo van Karel van Arenberg en Jaak de Maille, daagt
een derde reeks heren van Humbeek op : Lecocq (1644-1763), in 1694
verheven tot graven van Humbeek. Hun wapen werd erkend als
wapenschild van Humbeek. |