Virtueel Museum Grimbergen

Natuur en landbouw
 


De witloofteelt in Grimbergen

Ontstaan en teelt

Culinair België is, na Frankrijk, de belangrijkste witloofproducent ter wereld. Men vertelt dat Frans Breziers, de hoofdhovenier van de toenmalige kruidtuin "Botanique" aan de Schaarbeekse poort te Brussel, in de kelders ontluikend witloof ( chicorium intybus) ontdekte in een hoop chicoreiwortels die met grond waren bedekt. Tijdens de winter van 1834-35 plaatste hij wortelen rechtop, naast mekaar, bedekte ze met paardenmest en besproeide ze. Het resultaat : mooie vaste kroppen witloof. Tuinmannen namen de teelt over in hun eigen tuintjes en de nieuwe groente vond zijn weg naar de Brusselse markten. Pas dertig jaar later, toen de Koninklijke Botanische tuin openbaar domein werd, kwamen de keldergeheimen aan het licht. Het zorgde voor een explosie van kwekers, aanvankelijk in Schaarbeek, Evere en Haren, en later ook in Zaventem en Melsbroek, en Kampenhout werd het belangrijkste centrum. Vanwaar de teelt zich dan over Haacht en Kortenberg tot in Heverlee.verspreidde.

De “witloofdriehoek” Brussel-Mechelen-Leuven was geboren. In Frankrijk wordt witloof ‘endive belge’ genoemd! De productietechnieken waren op het einde van de XIXde eeuw niet te vergelijken met de huidige. In mei en juni werd er, als het windstil was, en indien nodig zelfs’s nachts met de hand gezaaid. Na het kiemen werden de planten uitgedund. Van augustus tot oktober werden de wortelen gerooid en de groene bladeren van de wortels gesneden. Dan werd de ‘laag’ gemaakt, van 1 meter breed, die over de hele lengte van de tuin liep. Er werden ‘kanten’ gezet, versterkt met planken en de wortelen werden erin op rij rechtop gezet en bedekt met aarde, wat “intafelen” wordt genoemd. Om het witloof te ‘forceren’ (= sneller te doen groeien door een vorm van verwarming) werd in een eerste periode paardenmest gebruikt. De werking van het mest werd regelmatig gecontroleerd, zelfs ’s nachts. Als het mest teveel broeide moest het wat open worden gemaakt, anders liep de boer de kans dat de kroppen ‘verbrandden’. Als deze naar wens waren, werden ze ‘gelangd’ : met een riek stak de boer de wortels uit zonder het loof te schudden. De witloofkrop werd met twee vingers van de wortel getrokken en in een ‘vismand met twee oren’ gelegd. Het witloof werd dan door de vrouwen gekuist en ingepakt. De witloofteelt was kleinschalig en uitsluitend winterwerk. Een leefbaar bedrijfje had tot in 1914 twintig ‘lagen’ loof van één meter op tien meter lang. In de zomer kweekte men dan allerlei seizoengroenten die naar de plaatselijke markt werden gebracht. Het probleem van ‘verbranden’ werd deels opgelost door er een raster onder te leggen. Paardenmest werd vervangen door ondergrondse rookkanalen van primitieve kacheltjes, ‘duveltjes ’genoemd. Bovenaan werd het afgedekt met strooien bussels (‘vlagen’) in dakvorm opgesteld door middel van stokken en met ijzerdraad of koord bijeengehouden. Daarna kwam het thermosifonsysteem, een centrale verwarming met (stads-)gas, waarbij warm water door buizen circuleerde. De kweeklagen werden dan enkel tegen het licht afgedekt door gebogen golfplaten of met een rolschuur. Deze methode was algemeen tot in de late jaren zestig. Achteraf kwamen de kweekschuren, en werd ook de hydrocultuur uitgeprobeerd en verspreid. Als reactie verenigden de kwekers van grondwitloof zich in de vzw Brussels Grondwitloof, met zeer herkenbaar logo en de vermelding ‘ traditionele teelt’. Lang was het een Brabantse monopolie.

Ook in Grimbergen waren er een aantal witloofboeren : Johannnes Brouwers en Jef Rinckhout in de Noodbeekstraat, Gust De Kempeneer in de Bieststraat, Jan Mertens en zoon Louis in de Abdijstraat, Pierre Mertens en zoon Dirk aan de Roostbaan, Guillaume Van der Borght op de Groeneweg en de families Van Moer in de Poddegemstraat en Spriet. Verder Emiel Van Rode en Marcel Buelens te Beigem, en ook in Humbeek werd er witloof geteeld. In 2001 telde Vlaanderen 655 telers, waarvan de helft in Vlaams-Brabant, 140 in Oost-Vlaanderen en 149 in West-Vlaanderen.

Serge Demol

Bron: Imbel-cahier 1986, Prof. Henri Vannoppen en Jos Omblets.

Culinair:

Bitterzoete smaak, vooral bij traditionele kweek een typische knapperigheid, door de fijne bladstructuur. Witloof bestaat uit meer dan 90% water en dus weinig calorieën, licht verteerbaar, met belangrijke voedingsvezels, vol mineralen, vitamine C en B9. Wordt vooral gestoofd opgediend verpakt in rolletjes ham. In het restaurant ’t Stoveke te Strombeek-Bever serveert chef-kok Daniël Antuna witloof met een trio van ganzenlever. ( mousse, carpaccio en gebakken) . Deze wordt gekruid met muskaatnoot, zout en peper, en met een scheut Grimbergen gestoofd. Hierbij pompoenpitten in olijfolie gebakken. Het witloof wordt geserveerd met een coulis van lava (kruid), balsamico, limoenolie, zoetzure sesamolie en fijne grannyappelcompote. Adres: Jetsestraat 52 te Strombeek. Er is een wiitloofmuseum te Kampenhout waar ook het witloofpad, een streek- en natuurwandeling langs oude en moderne witloofhoeven en historische bezienswaardigheden.

Met dank aan Anne Baekens, De Randkrant, en Lies Waegeman

 


familie Jan Mertens uit de Abdijstraat