Jan Baptist Van den Bergen
Heroprichter van de abdij van Grimbergen in 1840
Joannes Baptist Van den Bergen werd geboren in St. Jans Molenbeek op
3 maart 1768. Hij kreeg het Ordeskleed op 6 oktober 1788 uit de
handen van Nicolaus Maras en legde zijn geloften af op 20 augustus
1790. In Mechelen werd hij priester gewijd door Kardinaal de
Franckenberg op 2 juni 1792.
Hij was twee jaar priester toen de fransen onze streken bezetten (9
juli 1794) en op 18 augustus 1796 kwamen alle confraters samen en
ondertekenden een schrijven dat ze hier wilden blijven. Een maand
later werd door de commissaris de inventaris van de abdij opgemaakt
en men mocht de waardevolle voorwerpen meenemen.
Op 7 november 1796 werden 12 confraters uit de abdij verjaagd, nadat
ze allen van prior Luyckx de zegen hadden gekregen. Abt Maras was
reeds met enkele confraters weg uit de abdij. Twee jaar voor de
uitdrijving reisde de 26 jarige Van den Bergen op verzoek van de abt
naar Duitsland om het zilverwerk en enkele documenten van het
archief in veiligheid te brengen.
Omdat elke kerk eigendom is van de gemeente, mochten pastoors en
vicarii diensten verzorgen. Zo werd Van den Bergen in 1796 coadjutor
bij pastoor Heylen, van wie wij veel historische gegevens hebben in
zijn dagboek dat heel nauwkeurig en vaak erg humoristisch is.
Dan verliezen we voor enkele jaren het spoor van Van den Bergen.
Mogelijk was hij op het kasteel van Boechout in Meise om oude en
zieke confraters te verzorgen.
In 1802 wordt hij onderpastoor in St. Agatha Berchem en nadien
achtereenvolgens pastoor in Nieuwenrode (1808), Wemmel (1815) en
Grimbergen op 4 augustus 1818. In die functie volgde hij Pastoor
Heylen op die in Brixius Rode op rust ging.
Van den Bergen sloeg aan het werk: hij liet de kerkramen hertellen
in 1820, liet drie klokken gieten en kocht kandelaars voor het
hoogaltaar en gewaden. Hij liet het altaar dat door de fransen kapot
gemaakt was, herstellen in 1827.
Toen in 1830 ons land een onafhankelijke staat werd en in 1834 de
abdijen hun poorten weer mochten openen, werd Van den Bergen tot
superior gekozen door de 5 overgeblevenen. De bouw van het klooster
stuitte op veel moeilijkheden, maar Van den Bergen liet zich niet
van de wijs brengen. Hij was wel een zachtaardig man, maar als het
er op aan kwam, kon hij zijn man staan, ‘Hij zou niemand tergen, als
men maar op zijne teenen niet en trapte’, aldus pastoor Heylen in
zijn dagboek.
Joannes Baptist Van den Bergen die als lijfspreuk had: ‘Als ge niet
meer kunt, moet ge nog kunnen’, liet deze woorden niet bij woorden.
Met hand en tand heeft hij gewerkt om zijn klooster op te bouwen. Op
4 augustus 1840 komt Mgr. Corselis met het officieel document voor
de canoniale instelling van de abdij van Grimbergen.
Arm en eenvoudig leefde men in het kleine gebouw naast de kerk en
langzaam kwamen enkele nieuwe kandidaten zich aanmelden.
Het klokje voor de metten was weer te horen. Van den Bergen kocht
grond terug, bedelde op parochies en bij vrienden en bekenden en
bouwde in 1845 de westervleugel.
In 1849 deed de bisschop van Kaap de Goede Hoop in Zuid Afrika een
beroep op hem. Mgr. Devereux had tekort aan priesters. Op 17
augustus 1849 vertrokken Jacobus Hoendervangers en Joannes Jozef De
Sany.
Een van de laatste daden van Superior en Pastoor Van den Bergen was
de instelling van de broederschap van de H. Rozenkrans en het
herstellen van de bedevaart naar Scherpenheuvel.
Op 81 jarige leeftijd vroeg hij om een coadjutor en zijn eerst
geklede confrater Godefridus Van Overstraeten werd zijn opvolger. Op
17 juli 1851 overleed Joannes Baptist Van den Bergen. Hij was toen
ruim 83 jaar. Onder grote belangstelling werd hij begraven.
|