de Vriendt, Samuel
°Schaarbeek, 14 november 1884 †Sint-Antonius-Brecht, 26 juli 1974
Deze kunstschilder kreeg de opdracht voor de muurschilderingen in de refter van
de abdij van Grimbergen.
Samuel-Marie-Jean-Albert de Vriendt was de zoon van politicus en kunstschilder
Juliaan de Vriendt (1842-1935) en Clémentine Joséphine Delloye (1850-1929).
Langs vaderszijde stamde hij uit een oud adellijk geslacht dat vanaf de 17e eeuw
in armoede en vergetelheid terechtkwam, tot zijn grootvader, Jan-Bernard
(1809-1868), zich dankzij zijn schilderkunst terug wist op te werken. Via de
familie van zijn moeder, Delloye-Tiberghien, die rijke industriëlen en bankiers
waren uit Brussel en Hoei, was hij verwant aan de families Orban, de Terwangne,
de Meeûs d’Argenteuil, de Léaucourt en van der Noot d’Assche.
Zijn zuster, Marie (1890-1994), trouwde met schrijver August van Cauwelaert
(1885-1945), de broer van de Antwerpse burgemeester en voorzitter van de Kamer
van Volksvertegenwoordigers Frans van Cauwelaert (1880-1961).
Dankzij zijn vader groeide hij op in het intellectueel centrum van de Vlaamse
beweging, wat hem diep zou beïnvloeden in zijn latere politieke en linguïstische
overtuigingen. De schilderkunst was zijn eerste liefde. In dit bevoorrechte,
kunstzinnige milieu werd hij sterk gestimuleerd in de historische, religieuze en
Vlaamse schilderkunst. Zo leerde hij tekenen en schilderen op zijn vaders
ateliers. Hij studeerde aan het college St.-Louis te Brussel en volgde daarna
les aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Daar had hij
contact met andere talentvolle schilders en leerlingen, zoals Isidoor Opsomer en
Joe English. Met Joe English werd hij goed bevriend.
Op jonge leeftijd hielp hij zijn vader, Juliaan, bij de muurschilderingen in het
Brugse stadhuis (1904-1905). In 1913 schilderde hij voor het Duits zeemanshuis
te Antwerpen (gesloopt in 2013) een groot doek voorstellend "Kristus op de baren".
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd zijn kunst sterk geïnspireerd door het
ellendige leven van de soldaten in de loopgraven, wier lot hij vrijwillig
deelde. Hij maakte aan het IJzerfront vele tekeningen en schetsen. Het waren
vooral portretten van kameraden-soldaten en landschappen met puin. De glasramen
van de kapel in de latere IJzertoren zouden hun inspiratie vinden in zijn
tekeningen en in die van Joe English.
Nadat hij in 1919 getrouwd was met Godelieve Therssen, dochter van Emile,
schepen van Veurne, vestigde hij zich als kunstschilder te Antwerpen aan de
Cogels-Osylei. Hij kreeg opdrachten voor de kerk van Sint-Dominicus te
Antwerpen, muurschilderingen in de refter van de abdij van Grimbergen en in het
Hasselt. In zekere mate zette hij de stijl voort die zijn grootvader, zijn vader
en zijn oom, Albrecht De Vriendt hadden beoefend. Een tijdlang gaf hij tekenles
aan de Sint-Lutgardisschool, het Anna Bijninstituut en het
Sint-Henricusinstituut, en bereidde hij studenten voor op hun toegangsexamen
voor de Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Hij heeft ook kinderboeken
geïllustreerd.
In 1927 verhuisde hij naar Brugge en werd hij lid van de beheerraad van de
Academie voor Schone Kunsten van Brugge. Hij bleef schilderijen en schetsen
maken, zoals "Kerstnacht aan de IJzer" (1930), "Dodenkerstnacht", "Wij bidden
voor Vlaanderen", portret van "Joe English" en "Toewijding van het Heilig
Paterke aan het Heilig Hart". Zijn schilderijen en muurschilderingen zijn op
vele plaatsen terug te vinden, zoals bijvoorbeeld de volledige "Kruisweg" in de
kerk van Spermalie in Sijsele bij Brugge.
Hij was ook lid van de Stedelijke Commissie voor het Behoud van Stedenschoon van
Brugge en werd in 1940 benoemd tot briefwisselend lid der Koninklijke Commissie
voor Monumenten en Landschappen.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914, schortte zijn vader als
voorzitter der Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van België de
activiteiten van de Academie op wegens de Duitse inval in België en werd zijn
patriottisch discours met luid applaus door de aanwezigen onthaald. In diezelfde
vaderlandslievende euforie nam Samuel samen met zijn broers als vrijwilliger
dienst in het Belgisch leger; hij werd ingelijfd bij het 13e Linieregiment, waar
hij artilleriewaarnemer werd.
Al snel maakte de euforie plaats voor afgrijzen. Samen met Joe English zou hij
talloze tekeningen van zijn strijdmakkers maken. De loopgravenoorlog was een hel
waar de angst en het leed nog eens werden versterkt door de toestanden binnen
het leger. Hoewel hij zelf uit een tweetalig burgerlijk milieu afkomstig was,
kwam hij in opstand tegen de onrechtvaardigheden die Franstalige officieren
begingen tegenover de Vlaamse soldaten. Dit was voor hem een keerpunt. Vanaf dit
moment en na de Eerste Wereldoorlog zou hij zich als pacifist inzetten voor de
Vlaamse zaak. Hij engageerde zich met Joe English in de Frontbeweging en maakt
deel uit van de kring rond Marie-Elisabeth Belpaire(1853-1949).
In september 1920 organiseerde hij samen met Frans Daels de eerste
IJzerbedevaart naar het graf van zijn vriend, Joe English te Steenkerke.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij langs deze weg schepen voor Schone
Kunsten (1941) en burgemeester ad interim van Brugge. Het is grotendeels te
danken aan de onderhandelingen die hij in september 1944 met de Duitse
bevelvoerende officier gevoerd heeft dat Brugge door het Duitse leger ontruimd
werd zonder verwoestende gevechten en zo met haar kunstschatten ongehavend uit
de oorlog kwam. Ondanks het feit dat hij mensen hielp onderduiken voor de
bezetter moest hij terechtstaan voor collaboratie. Hij werd veroordeeld tot 2
jaar cel. Omstreeks 1950 vestigde De Vriendt zich terug te Schaarbeek in het
ouderlijk huis. Hij legde er zich voornamelijk toe op gekleurde tekeningen van
typische Brusselse hoekjes en kerkinterieurs. |