Dominicus Joannes Wouters
Joannes Wouters werd op 28 februari 1866 te Grimbergen geboren. Zijn
lagere school liep hij te Grimbergen, maar voor zijn humaniora werd
hij naar het college van Herentals gestuurd. Hoewel hij geen
schitterende student was, bleef hij dankzij zijn ijver en toewijding
toch goede resultaten behalen. Op 22 mei 1889 deed Joannes Wouters
zijn intrede in de abdij. De 21ste juni van dat jaar ontving hij van
abt Van Put het ordeskleed en zijn kloosternaam Dominicus. Op 9 juni
1891 werd hij geprofest en op 10 september 1893 ontving hij de
priesterwijding van de pauselijke nuntius in België, Mgr. Nava di
Bontife.
In 1897 werd hij voor enige tijd gezonden naar Kiezegem om daar de
zieke pastoor, cfr. Beuckelaars, te helpen bij het bedienen van zijn
parochie. Kort nadien deed hij dit ook op de Verbrande Brug bij
pastoor Soeten. In 1900 wordt hij kapelaan te Melveren tegen St.
Truiden en in 1903 te Nieuwenrode.
Vijf jaar later, in september 1908, wordt hij tot pastoor benoemd
van de Verbrande Brug. Hij werd er de eenvoudige, stille en
bekommerde herder tijdens zes rustige jaren. Bij het uitbreken van
de eerste wereldoorlog in 1914, was hij al fel onder de indruk der
gebeurtenissen. Op 20 augustus vielen de Duitse horden de gemeente
Grimbergen binnen en daar zij zoveel tegenkantingen ondervonden van
het kleine Belgische leger en van de plaatselijke bevolking werd hij
op 23 augustus aangehouden en opgesloten. Op 25 augustus kreeg hij
nog éénmaal de kans om naar de abdij te gaan, maar bij zijn
terugkeer werd hij onderweg wederom aangehouden. Rond 6 uur ’s
morgens van de volgende dag werd hij met de burgers van de Verbrande
Brug en van Lint weggevoerd en samengebracht naar de zaal Lettens
langs de Humbeekse steenweg, terwijl de huizen aan de Maalbeekkant
en de meeste van Heienbeek in brand werden gestoken.
Daar werden 29 mannen, waaronder de pastoor, door de Duitse soldaten
gemarteld. Het duurde niet lang of Pastoor Wouters werd het mikpunt
van de beledigingen en beschimpingen. Nadat de soldaten hem vertrapt
en geslagen hadden, werd hij met bajonetsteken doorstoken en
omstreeks halftwaalf werd hij met een geweerschot afgemaakt. Zijn
hart was doorboord en zo kwam er een einde aan zijn lange
martelaarstocht.
Rond één uur in de namiddag werd zijn lijk op een hondenkar naar
Grimbergen gebracht. Daar zijn lichaam al in gevorderde toestand van
ontbinding was, tengevolge van de mishandelingen, besloot men ’s
anderendaags om hem meteen te begraven. Daar de kerk door de Duitse
soldaten bezet was en diende als gevangenis, werden de
begrafenisgebeden in de lijkzaal gedaan. Zonder enige luister en in
aller haast werd hij onder de speurende ogen van de wachters, die op
de toren stonden, begraven op ons kerkhof. Later hadden er plechtige
lijkdiensten plaats in de abdijkerk en op de Verbrande Brug, waar
een toeloop van volk hulde kwam brengen aan hun pastoor en
confrater.
|
|
|